Historiek

Om te begrijpen hoe onze huidige medische cultuur van de ‘onkwetsbare arts die moet streven naar perfectie’ is ontstaan, is het interessant te gaan kijken naar het verleden.

Zeer illustratief is een literatuurstudie van Rupinder K. Legha van het departement Psychiatrie van de ‘University of Colorado School of Medicine uit 2012: ‘A History of Physician Suicide in America’. Deze studie* van Legha naar zelfmoord bij artsen de voorbije 100 jaar geeft een belangrijk inzicht in de manier waarop over de jaren heen werd omgegaan met psychische problemen bij artsen. Hier een korte samenvatting van de voornaamste bevindingen uit deze studie.

Legha verwijst naar een editorial uit 1897Suicide Among Physicians’ van de Philadelphia Medical and Surgical Reporter naar aanleiding van 151 zelfmoorden bij artsen over de laatste 3 jaar. Dit was de eerste wetenschappelijke tekst over deze problematiek. Daarin werd gewag gemaakt van het feit dat zelfmoord bij artsen meer voorkwam dan bij eender welke andere beroepscategorie en dat er speciale redenen tot ongenoegen hierover waren.

Het is frappant te zien hoe men destijds met deze problematiek omging.

Tot voor WOII werd een persoon met psychische problemen zelf als persoon verantwoordelijk gesteld voor deze problemen. Artsen met psychische problemen moesten uit het beroep worden verwijderd en waren beschamend voor de arts-collega’s. Meer nog, ze hadden reeds tijdens hun studies moeten inzien dat ze voor dit beroep niet voorbeschikt waren. Psychiatrie en het behandelen van mentale problemen werd in die periode overigens ook niet voor vol aangezien. De hoge status en het toegenomen prestige van de arts tussen 1900 en 1950 gaven de arts het gevoel speciaal te zijn en boven de mentale problemen van hun patiënten te staan.

Aldus Legha kwam er pas in de jaren 60 van de vorige eeuw langzaam een kentering in het denken. Een aantal reden hiervoor: zelfmoord kwam steeds meer voor bij de bevolking als geheel, psychiatrie was in opkomst na succesvolle behandelingen van oorlogstrauma’s en de medische kennis ging er enorm op vooruit. Hierdoor werden mentale problemen als echte ziektebeelden gezien die dienden te worden verzorgd, eerder dan professioneel afgestraft. Ook werd de arts minder dan voorheen op een voetstuk gezet. Enerzijds door de veranderde organisatie van de ziekenzorg waarbij meer nadruk kwam te liggen op de ziekenhuizen. Anderzijds doordat steeds meer en meer mensen langer gingen studeren en hierdoor mondiger werden. De arts werd zo geconfronteerd met steeds meer uitdagingen.

Gaandeweg begon men in te zien dat de hoge eisen van het beroep zelf een verhoogde aanleiding tot depressie, burn-out, middelenmisbruik of zelfs zelfmoord vormden: de psychologische tol van het omgaan met zeer zieke patiënten, het werk dat nooit stopt, slaapgebrek, huwelijk onder druk door een voortdurende 24u beschikbaarheid,…

Toch ging men ook toen door met het cultiveren van opofferingen die gevergd werden als men arts was/wou worden en dit reeds van in de opleiding. Literatuur uit 1981 vermeldt o.a. als behorend tot de medische cultuur: opnemen van lange werkdagen zonder klagen, leren afstand nemen van patiënten, het ‘wegduwen’ van emoties. Het spreekt vanzelf dat deze totale toewijding een enorm spanningsveld creëerde met persoonlijke behoeften en zelfzorg die werden achteruitgeschoven of zelfs ontkend.

Het idee dat het ‘arts zijn’ automatisch inhield dat men professioneel geen fouten mocht maken, dat men aan alle verwachtingen moest voldoen zonder negatieve stress of disfunctioneren, kon ertoe leiden dat persoonlijke problemen werden gezien als een  falen en een ontkenning van kwetsbaarheid. Dit maakte dan weer dat artsen in nood moeilijk om hulp konden of wilden vragen. Dat artsen hulp vroegen, stuitte bovendien nog vaak op onbegrip van hun collega’s, wat dikwijls hun zelfdestructief gedrag nog bevorderde. In sommige gevallen leidde dat dus tot zelfmoord.

In de jaren ’90 werd in de literatuur opgeroepen tot meer verantwoordelijkheid t.o.v. collega’s artsen. Oproepen werden gelanceerd om reeds tijdens de opleiding trainingsprogramma’s op te zetten om artsen te laten inzien dat zelfzorg en het vervullen van persoonlijke en sociale behoeften een noodzaak zijn en leiden tot betere dienstverlening aan de patiënt. Het 24u op 24u beschikbaar zijn werd ter discussie gesteld en ook aan artsen werd gevraagd zelf toe te passen wat ze ook hun patiënten aanraadden: regelmatige fysieke oefening, voldoende slaap, voldoende verzorging, sociale omgang,…

Ondanks deze nieuwe visie, zien we ook nu nog dat er in de huidige medische werkelijkheid op het terrein nog niet veel veranderd is, aldus Legha, en dat een groot deel van de oude medische cultuur hardnekkig aanwezig blijft. Zij noemt dit een ‘potentieel destructief legaat’ (Legha, 2012, blz. 240). Zij pleit daarom ook voor het installeren van een nieuwe medische cultuur vanaf de start van de opleiding en voor diepgaande aanpassingen op vlak van het medisch systeem zelf. De historische roots van de medische cultuur geven niet alleen de complexiteit weer van deze enorme opdracht, maar belichten ook de pijnpunten waarop dient te worden gewerkt.

Zij eindigt haar betoog met volgende woorden (Legha, pg. 241) : “That a professional caregiver can fall ill and not receive adequate care and support, despite being surrounded by other caregivers, begs for a thoughtful assessment to determine why it happens at all”.

Referenties:

*De literatuurstudie van R. K. Legha vindt u terug in de bibliotheek van deze website.
Legha, R.K. (2012). A History of Physician Suicide in America, J Med Humanit (2012), 33, 219-244. doi:10.1007/s10912.012.9182.8